maandag 5 september 2016

Hebben jullie mijn website al gezien?

Lieve allemaal

In 2011 begon ik dit blog. De ruim 80 blogs die ik plaatste zijn bij elkaar meer dan 65.000 keer gelezen. Dank daarvoor!

Maar het werd natuurlijk de hoogste tijd voor een eigen website,
die is er nu: www.miekevanstigt.nl

In de komende tijd ga ik de blogs van deze site overhevelen naar mijn eigen webstek. Daar houd ik jullie op de hoogte van mijn activiteiten en zullen ook eventuele nieuwe blogs worden geplaatst.

voor nu: dank voor het lezen!

Mieke van Stigt

p.s. wie mij wil bereiken: info@miekevanstigt.nl

volg mij op Twitter! @miekevanstigt

en koop mijn boek hier ! 

woensdag 11 mei 2016

Wat is er mis met het Vinkje?

Onlangs publiceerde ik een column op Sociale Vraagstukken, waarin ik kritiek uitte op het Voedingscentrum. Door te kiezen voor Het Vinkje op sommige producten kozen zij eerder voor het bedrijfsleven dan voor de consumenten, zo stelde ik. De keuze voor de Vinkjes sluit beter aan bij marketing, dan bij de situatie van consumenten die zich een weg moeten banen door de dagelijkse voedingsjungle. In die jungle is de Schijf van Vijf echt nergens te bekennen.
Kort daarop verscheen er in De Volkskrant een opiniestuk van een groep mensen met gezonde belangstelling voor Echt Eten, waarin zij (waaronder ikzelf) het Voedingscentrum opriepen te stoppen met die Vinkjes.

Er zijn veel mensen die niet begrijpen wat er mis is met de Vinkjes. Een greep uit de reacties die ik kreeg: ze zijn toch goedgekeurd door de Europese Commissie (is dat zo? ja) en het Voedingscentrum heeft toch het beste met de mensheid voor? Waarom toch zo negatief? En bovendien, een betuttelende overheid, dat willen we toch niet? Straks krijgen we hier Noord-Koreaanse toestanden! En mensen kiezen toch zelf, zijn toch geen slachtoffers? Ze zijn zelf verantwoordelijk voor hun overgewicht, en door ze slachtoffer te noemen geef je ze toch alleen maar een vrijbrief om nóg meer te gaan schransen?

Daarom in dit blog toch nog een poging tot toelichting.

Ik weet niet of het Vinkje een puur commercieel oogmerk heeft of had en of het Voedingscentrum erop uit is ons bewust te misleiden. Het lijkt me eerder een gevolg van twee ideologische opvattingen, namelijk ten eerste dat consumenten bewust kiezen en ten tweede dat de overheid moet samenwerken met het bedrijfsleven. Waarom zijn dit ideologische keuzen?
Dat mensen maar zeer beperkt bewust kiezen, blijkt uit psychologisch onderzoek, dat is allang bekend. Van alle beslissingen die met eten te maken hebben zijn er maar een kleine minderheid echt bewust. (Zie daarvoor: Asha ten Broeke en Ronald Veldhuizen: Eet mij).

De nadruk op bewust kiezen is ideologisch omdat deze de mens definieert als consument in een markt, waarbij de individuen als bewust acterend worden voorgesteld. Een markt van bewust kiezende consumenten dus. Het totaal van deze bewuste keuzes is dan de marktwerking, die als drijfveer voor onze samenleving wordt gezien: marktwerking leidt vanzelf tot een optimale situatie. Dat betekent ook dat je als overheid de bedrijven niet moet inperken, omdat de markt uiteindelijk vanzelf wel het goede. Dat betekent óók dat  de consumenten daarvoor verantwoordelijk zijn. Dat is de tweede ideologische keuze. (Lees Paul Verhaeghe, Identiteit) In de praktijk blijkt dit keer op keer een misverstand. Bedrijven zijn er om winst te maken. Daarbij rekken zij de grens van wat mag, steeds zo ver mogelijk op. Gezondheid is niet hun doel, niet hun belang. Verkopen wel. Samenwerken met bedrijven berust dus op een geloof dat ze uit zichzelf wel het goede zullen doen, maar dat blijkt keer op keer vooral het goede voor zichzelf: meer verkopen, meer winst. Geloof in de werking van de "markt" is dus een ideologische, en met het oog op de volksgezondheid bepaald geen goede keuze. 

Het Vinkje past in dit ideologische model, omdat bedrijven hiermee “voorlichting” kunnen geven. Ja, er komen ook Vinkjes voor op gezonde producten, maar niet alle gezonde producten hebben een Vinkje. Daarbij is het tweede Vinkje, de “gezondere keuze in de productgroep” ronduit misleidend, omdat lijkt alsof het om een gezonde keuze gaat. In werkelijkheid is het hooguit een iets minder slechte keuze (als je kijkt naar vet, suiker of zout) maar komt het niet in de buurt van gezond. Veruit de meeste consumenten begrijpen dit niet, er is ook vrij veel kennis voor nodig. Bovendien staat nergens wat die productgroep precies is, en of die productgroep überhaupt in de Schijf van Vijf.  De uitwerking van dit Vinkje is vooral dat producten “onder de radar” komen: mensen willen wel opletten op wat gezond is, maar denken dan eerder dat dit product wel meevalt, het wordt door hun ongezondheidsradar niet langer opgemerkt. Het is onnodig te zeggen dat vooral fabrikanten hiervan profiteren, het is zelfs een centraal punt in hun marketingstrategie. Verleiden en misleiden.
Mijn punt (en dat van vele critici) is dat de overheid (in casu het Voedingscentrum) vooral aansluit bij de zojuist beschreven ideologie van de markt en dús de belangen van de producenten. Die liever een zweem van gezond suggereren en zo gebruik maken van een Vinkje.

Vanuit het oogpunt van een onafhankelijke voorlichter (wat het Voedingscentrum zou moeten zijn) zou een model met drie Vinkjes: gezond, twijfelachtig en ronduit ongezond gepropageerd moeten worden (een soort stoplichtmodel dus, dat juist met heel veel lobbygeld vanuit de voedingssector is tegengehouden!). Of twee Vinkjes: gezond en twijfelachtig. Maar dan echt op ALLE producten, zodat de consument ook echt zou kunnen vergelijken. Dit lost nog steeds het feit niet op dat de meeste keuzes onbewust plaatsvinden, maar zou vanuit het perspectief van voorlichting ten minste eerlijk zijn. Het feit dat fabrikanten moeten, of vrijwillig kunnen, bijdragen aan het verkrijgen van een Vinkje, maakt dat dit Vinkje eerder marketing is dan voorlichting. Commercieel als gevolg van een bewuste keuze van het Voedingscentrum, zou je kunnen stellen.

Daarnaast heeft de overheid in diverse rapporten steeds gesteld dat de “gezonde keuze steeds de makkelijkste” moet zijn. In de praktijk is hiervan niets terug te vinden, de ongezonde keuze is steeds veruit het makkelijkst, het verleidelijkst, het overvloedigst aanwezig en het goedkoopst. Ook in het beleid is hiervan zeer weinig terug te vinden, omdat de overheid geen beperkingen aan bedrijven wil opleggen of omdat gemaakte afspraken niet worden nageleefd, zie bijvoorbeeld het rapport over kindermarketing van Foodwatch. Vrijwel alle producten gericht op kinderen (van K3 tot Cars tot Disney tot Kabouter Plop) zijn ongezond. En je maakt mij niet wijs dat deze producten niet voor kinderen onder de 6 jaar zijn – wat bedrijven zeiden te hebben afgesproken.

En de voedingsjungle blijft onaangetast. Nog steeds moet je bij vrijwel alle kassa’s langs een snoepfuik. Terwijl je staat te wachten, word je aan maximale verleiding blootgesteld. Dat dit werkt, komt doordat de marketeers heel goed weten dat de meeste voedingskeuzes onbewust worden gemaakt. Dat kun je hen niet kwalijk nemen, dat is hun doel. Hoe meer wij eten (en hoe ongezonder, omdat bewerkte producten meer geld opleveren en leiden tot nóg meer eetlust) hoe beter voor hun gezondheid, dat wil zeggen: hun portemonnee.

En nog steeds staan er frisdrankautomaten in scholen, liggen er koeken en snacks in de “gezonde schoolkantines” (toegegeven, er is meer aanbod van gezond gekomen, maar verleiding is er nog steeds). Nog steeds draaien sportkantines (!!) op chips, patat, kroketten en bier.
Dat betekent dat alle verantwoordelijkheid op de schouders van de consument komt te liggen, óók op jonge consumenten, buiten de aanwezigheid van hun ouders (op scholen dus). Keuzevrijheid is een groot goed, maar de gezonde keuzes zijn veruit het duurst en het ingewikkeldst, de verleiding is nog altijd groot. In de dagelijkse voedseljungle komt het aan op zelfbeheersing, kennis, geld en vooral: een steunende omgeving. En deze voorwaarden zijn niét gelijk verdeeld. Laten we eerlijk zijn: overgewicht is in hoge mate een armoedeprobleem. Dat heeft te maken met genen, voedingspatroon (waarin je opgroeit), met geldgebrek, lage status en sociale stress en in veel gevallen laaggeletterdheid of een lagere begaafdheid. Natuurlijk moet ik oppassen met deze woorden, het geldt niet voor iedereen. Maar als je de cijfers erop naslaat, kom je tot dezelfde bevindingen. Een gezond voedingspatroon in deze tijden kost niet alleen geld, maar vergt ook kennis, inspanning en een steunende sociale omgeving.


Op het moment dat ik dit schrijf zit ik op het Franse platteland. Ook hier zie je veel mensen met overgewicht, maar wat wil je? Er heerst armoede, en de boontjes kosten 7 euro per kilo. Snoep, frisdrank en chips kosten bijna niets. Kijk maar eens wat ze bij de Franse Aldi verkopen, de winkel voor arme mensen: koek, snoep en chips. Het is de enige troost en de enige vorm van luxe voor de mensen hier, wat zouden ze eraan hebben om zichzelf ook dit nog te ontzeggen? Zelfs als ze 10 kilo zouden afvallen, dan nog hebben ze overgewicht, maar missen ze het enige stukje troost dat ze kunnen betalen. Het verandert niets aan de uitzichtloosheid van hun positie, maar zorgt er wel voor dat ze alleen staan. Eten is immers naast een vorm van troost ook een sociaal gebeuren… Professor Seidell geeft als ultieme tip: zorg dat je een stressvrij leven hebt. Hoe moeten de mensen aan de onderkant van de samenleving hier in vredesnaam voor zorgen?

Het Voedingscentrum zou zich moeten gaan bezighouden met deze realiteit van consumenten. Om te beginnen door de Vinkjes op àlle producten te zetten (en zich zo los te weken van het verdienmodel waarin sommige fabrikanten de indruk van gezond kunnen kopen). Dan pas kun je als consument vergelijken. Bovendien zouden er handleidingen moeten komen hoe je overleeft in de voedseljungle: bijvoorbeeld door meer nadruk op het eten van drie goede maaltijden per dag. Niks halvarine, niet beknibbelen op roomboter, maar drie voedzame maaltijden met veel eiwitten, groenten en fruit. Met een volle maag ben je zoveel beter bestand tegen verleiding.

Daarnaast zouden sommige omgevingen beschermd moeten worden, zoals scholen. Kinderen en jongeren brengen lange dagen op school door, waarom zou daar geen gezonde maaltijden beschikbaar moeten zijn? Ik wil geen kind een hap eten opdringen, maar als het aangeboden wordt, als samen gezond eten gewoon wordt, als er voor de niet-ontbijters boterhammen liggen en als er aan het eind van de ochtend een gezonde maaltijd klaarstaat, denk ik dat er heel wat minder jongeren in de supermarkt te vinden zouden zijn, met hun energy drinks en roze koeken. Hoezo is dit de verantwoordelijkheid van ouders? We hebben met de leerplicht kinderen toch juist uit de handen van ouders losgemaakt, overdag? Waarom zouden scholen dan niet, als wettelijke plaatsvervangende ouders van die uren, als een verantwoordelijke ouder voor die kinderen zorgen? Dat geeft bovendien mínder ongelijkheid: door steeds te verwijzen naar de verantwoordelijke ouders zijn juist die kinderen de dupe die het minder getroffen hebben. Die zonder ontbijt op school komen. Die van huis uit vooral armoede, stress en slecht eten meekrijgen.

En er is nog iets: de keuzeideologie leidt ook nog eens tot stigmatisering. Niet het ongezonde eten, maar overgewicht wordt gezien als problematisch. Tegen alle wetenschappelijk bewijs in heerst de gedachte dat overgewicht een eigen keuze is. Zelfs bij kinderen, die weinig te kiezen hebben. Zelfs bij kinderen nauwelijks overgewicht hebben, maar die van zichzelf (er is een tamelijk grote variatie in gewone mensen en dus gewone kinderen) iets zwaarder zijn. Deze kinderen worden nu al nagewezen: “jij zult wel elke dag bij de snackbar eten” terwijl de dunne kinderen straffeloos hun koeken en fris naar binnen werken. Je dunne lichaam is je vrijbrief, als “bewijs” van goed gedrag – daarbij maar even negerend dat niet iedereen dezelfde genen heeft. Nu worden vooral de pechvogels in de samenleving gestraft, voor hun vermeende “onmatige” gedrag en vermeende gebrek aan wilskracht. De borstkloppers gaan naar de sportschool en worden daarvoor uitgebreid gecomplimenteerd. En stappen vervolgens in hun dure auto.

Onder het motto Eigen Verantwoordelijkheid wordt niet alleen de sociale invloed (groepsdruk en sociale stress) ontkend, maar ook de gevolgen van marketing en de overload aan ongezond voer aan individuele fouten geweten. Eigen Schuld. En het erge is dus dat het Voedingscentrum hieraan bijdraagt, door eetgedrag te zien als iets individueels in plaats van iets wat bij uitstek sociaal bepaald is. En door, via de keuzeideologie, de verantwoordelijkheid bij de Consumenten te leggen. Zo worden de gevolgen van een voedingsindustrie die op volle toeren draait om ons vol te stoppen met rommel op de schouders gelegd van de grootste pechhebbers in de samenleving. Beleidsmaatregelen worden met felheid tegengehouden: betutteling, indoctrinatie, Noord-Korea! We willen toch geen "nanny-state"? Alsof het gezond maken van scholen ook maar iets van de keuzevrijheid in de weg staat... Alsof pubers van 12 bewust kiezen om als eenling hun stukjes komkommer te eten, terwijl de anderen naar de snackbar gaan... Zelfs Seidell draagt vooral argumenten aan om vooral geen groenten op scholen te serveren, omdat ouders dat als betuttelend zouden zien. Nee, ook hij houdt het liever bij voorlichting. 

Als het Voedingscentrum echt iets voor de Nederlandse bevolking zou willen doen, dan zou het moeten beginnen met het kiezen voor de gezondheid van de burgers. Door te kijken hoe hun dagelijkse voedingsrealiteit is. Door te helpen om gezond eten voor iedereen ook mogelijk te maken. Dan krijgt het Voedingscentrum van mij ook weer een Vinkje.  

zondag 6 maart 2016

Een kerel in een supermarkt

Mijn onbetaalbare vent heeft gereageerd op de column van Eva Hoeke in het Volkskrant Magazine van deze week. Zij beschreef hoe haar man thuis kwam met allerlei ongevraagde boodschappen, inclusief kattenkorrels, maar niet het enige artikel waarom zij gevraagd had, namelijk mayonaise. Dit leidde tot allerlei bespiegelingen over mannen in de supermarkt, die zich door primaire instincten zouden laten leiden.

"Een kerel in een supermarkt is als een vos in een kippenhok"

aldus Eva. Lees hieronder de reactie die mijn kerel stuurde:

Beste Eva ,

je hebt het wat boodschappen doen niet getroffen met je man.
ik kom zelden bij de AH , en juist dan neem ik wel de bonuskaart mee omdat ik er speciaal naar toe ga.
ik koop alleen wat ik wil , ik eet nooit worst , ribbelchips of frisdrank , en bier drink ik ook niet.
ik laat me absoluut niet leiden door felle kleurtjes of andere reclame of andere volgens jou primaire driften ,
je hebt een bijzonder beeld van de man , waar in mijn geval niets van klopt.
de zware artikelen zet ik altijd het eerst op de band , die belanden dus altijd het eerst in de kartonnen kratjes die ik gebruik.
dus nooit zijn er dan geplette witte bolletjes of tomaten te vinden.
de eventuele demonstratrices in de winkel negeer ik volkomen , geen behoefte aan om 08.00 uur op zaterdag morgen als ik croissanten haal
voor mijn wederhelft en onze dochter.

met vriendelijke groeten , R , woonplaats.


p.s : we hebben geen kat.

vrijdag 21 augustus 2015

Alleen maar zinnige adviezen. Boekrecensie het Antidieetboek van Eetschrijver Gerrit Jan Groothedde

Tijdens mijn vakantie las ik met ontzettend veel plezier Het Antidieetboek van “Eetschrijver” Gerrit Jan Groothedde.

Om te beginnen moet iedereen dit boek lezen. Of je nu op dieet wil, of juist niet. Of je jezelf nu te zwaar vindt of niet. Dit boek staat boordevol kennis over ons voedingspatroon en vooral: over de markt en de kwaliteit van ons voedsel.

De grootste veroorzaker van de toename van obesitas en onze problemen met onze gezondheid is – en dat laat Groothedde op vele manieren zien-  ons eetpatroon en met name de manier waarop deze door de supermarkten en  de voedings- en frisdrankindustrie wordt vormgegeven. Deze industrie is er namelijk vooral op gericht ons zoveel mogelijk te laten consumeren, gemaksvoedsel is niet alleen gemakkelijk, maar ook maximaal verslavend: we eten er teveel van, en willen steeds meer. Daarbij worden we aan alle kanten misleid, bijvoorbeeld omdat eindeloze marketing ons heeft laten geloven dat tussendoortjes normaal zijn, en je hooguit kunt kiezen voor een ‘gezond tussendoortje’, bijvoorbeeld een stuk ontbijtkoek dat voor bijna de helft uit suiker bestaat. Bovendien eten we vooral heel veel van hetzelfde, met name waar het brood betreft. Ons voedingspatroon is op die manier losgezongen van wat ons lichaam nodig heeft.


Groothedde heeft een nieuwe manier gevonden om terug te keren naar een gezond-verstand eetpatroon op basis van contact met je lichaam en bewuste keuzes voor gevarieerd eten. – en viel daar zelf 35 kilo mee af (waarbij hij nadrukkelijk zegt dat dit gebaseerd is op ervaringen van één persoon). Deze manier is géén dieet, maar een leefpatroon en de Eetschrijver presenteert zich nadrukkelijk niet als een goeroe, maar reikt hooguit kennis en inzicht aan, de rest moet je zelf doen.

Dat laatste lijkt me op basis van dit boek nog niet helemaal makkelijk, niet alleen ontbreken concrete menu’s of lijstjes (logisch, omdat je het zelf moet doen, maar dat maakt de drempel wat hoger), ook sluit de nieuwe leefwijze niet echt aan bij de inrichting van de samenleving, de sociale omgeving, de werkplek. Voor mij blijft het allemaal nog wat abstract, zeker gezien het feit dat ik bij het koken ook rekening te houden heb met een hardwerkende (en zeer kieskeurige) man en een schoolgaande puber (idem). Maar ik denk dat iedereen die dit boek leest zich in ieder geval eens achter de oren gaat krabben bij de inzichten uit dit heerlijk leesbare boek. En wat je er vervolgens mee doet, is aan jou.

Okee, één tipje van de sluier dan (want dat boek moet je echt lezen): neem je calorieën niet tot je in vloeibare vorm. “Smoothies doen niets voor je wat de ingrediënten in ongepureerde vorm niet veel beter doen. Je lijf snapt echt totaal NIETS van smoothies.”


Veel leesplezier!

Gerrit Jan Groothedde: het Antidieetboek. Afvallen zonder kuren of andere fratsen volgens Eetschrijver. Uitgeverij Spectrum 2015.

donderdag 13 november 2014

Niet naar school

Via Twitter volgde ik de berichten van Janine Scherpenberg al een tijdje. Over haar dochter Daphne, die thuis kwam te zitten, nadat het op school (en daardoor ook thuis) slechter en slechter met haar ging.
Hoe afspraken niet nagekomen werden. Hoe de mening, kennis en deskundigheid van ouders stelselmatig opzij werden gezet. Hoe Daphne zelf steeds verder in de knel kwam, tot het moment dat ze niet meer wilde leven. Wat dat met een kind doet, wat dat met een moeder doet…

Onlangs verscheen het verhaal van Daphne in boekvorm, geschreven door haar moeder: Janine Scherpenberg: Thuis is Daphne Daphne. Een indringend verhaal, dat je soms bij de strot grijpt. Dit boek zou verplichte kost moeten zijn voor iedereen die in het onderwijs werkt, maar ook voor ouders die zelf een kind hebben dat in de knel zit, is dit herkenbaar en op die manier een hart onder de riem.
Daphne was een vrolijke kleuter, had veel vriendinnen op school, afspraakjes na schooltijd. Het ging prima met haar, totdat ze leerproblemen bleek te hebben en een ontwikkelingsstoornis. De diagnoses volgden elkaar op (ASS, mogelijk ADHD), maar voor Daphne betekende dit dat ze vaak te horen kreeg dat ze “het niet goed deed”. Een appel, door haar zo prachtig rood/geel overlopend ingekleurd, werd door de juf (groep 1!) meteen afgekeurd als “niet goed”. Hij had volgens de opdracht rood moeten zijn…

Thuis is Daphne een creatief kind, dat prachtig kan tekenen en kleuren, dat geïnteresseerd is in muziek, in sterrenkunde, in de wereld. Op school komt zij niet uit de verf. Het lukt haar niet. Daphne kon niet over naar een volgende klas, en raakte zo haar vriendinnetjes én zelfvertrouwen kwijt. Na een traumatische gebeurtenis op de naschoolse opvang gaat het nog slechter, de moeder vermoedt dat Daphne “selectief mutisme” heeft: een sociale angststoornis waarbij zij in situaties niet meer kán praten. De zorghandelingen van school zijn er dan met name op gericht om haar aan het praten te krijgen. Maar echt begrijpen, laat staan zién, doen ze haar niet.

Niet luisteren naar moeder

Opvallend is het gebrek aan afstemming tussen school en moeder. Als moeder heb je zicht op je kind, maar school kijkt het liever zelf aan. Uitslagen van onderzoeken (tot twee keer toe blijkt uit IQ test dat Daphne een normaal IQ heeft, maar met een disharmonisch profiel (tussen begrip en uitvoering zit een kloof). Maar met dit soort uitslagen werd niets gedaan, ze verdwenen in de map. In de verslagen staat vermeld: “volgens moeder”, of: “moeder vermoedt”, maar daar blijft het ook bij. Er wordt niets mee gedaan. En elk schooljaar opnieuw wil de nieuwe meester of juf het eerst zelf eens aanzien. En voor je het weet ben je dan een jaar verder, een jaar waarin eigenlijk niet echt iets gebeurd is voor Daphne op het gebied van leren. Waarin de achterstand verder oploopt, waarin het zelfvertrouwen afneemt.

Schrijnend ook is de beschrijving van haar selectief mutisme: als Daphne zich onveilig voelt, kán ze niet praten. Dat gaat zelfs zover dat ze in de auto alleen kan praten als alle ramen en deuren dicht zijn. Op een dag breekt ze haar pols. Bij de dokter en in het ziekenhuis geeft Daphne geen kik, maar eenmaal in de auto begint ze keihard te huilen.
De verschillende scholen die Daphne bezoekt, blijken vast te zitten in hun eigen stramien. Regels zijn regels, methoden zijn methoden, ook al werken ze niet voor Daphne. Van autisme en selectief mutisme begrijpen ze niet veel, even rustig in de klas mogen blijven als de anderen buiten spelen is er voor Daphne niet bij. Dat blijkt wèl te kunnen als ze een gebroken pols heeft. Zes heerlijke weken voor Daphne, omdat je gips wel kunt zien…

Aanwezigheidsplicht

Steeds duidelijker wordt dat school voor Daphne niet werkt. Dat ze ná school nog sommen moet maken die in de klas, onder veel druk, niet lukken. Dat ze thuis wel kan praten en op school niet. Maar op school kon ze niet vragen wat ze niet begreep. Ze moest alles zelf oplossen. Of kreeg ze te horen dat op haar vingers tellen (automatiseren lukte niet, hoewel ze wel het inzicht in rekenen had) “voor kleuters” was. Dat kan echt niet als je al elf bent. De boodschap voor Daphne was duidelijk: ze was fout en kinderachtig.

“Het stomste wat ik ooit had gedacht is, dat ik er vanuit ging dat leerkrachten inzicht hadden in hoe kinderen leren. De lerarenopleiding bestaat er denk ik vooral uit hoe je kinderen het programma naar binnen drukt. Begrijp je het niet? Hier nog een keer. Nog een keer. Nog een keer. Tot het kind gek wordt. Dat is met Daphne gebeurd. Daphne was een verlegen, pratend meisje met veel vriendinnetjes in het begin op school. Zij is helemaal 'gek' gemaakt. En niemand die daar iets van wil horen.” (p.114)

Oplossingen worden gezocht in behandelcentra, in speciaal onderwijs, waar ze tussen allemaal kleine jongetjes met autisme terecht komt. Terwijl ze thuis Engels leert uit de boeken van haar broer, en alles opzoekt over planeten. Terwijl ze elke keer opnieuw moet uitrekenen dat zeven plus acht vijftien is, maar wel weet dat de afstand tussen de zon en de aarde 150 miljoen kilometer is.

Uiteindelijk is Daphne helemaal overspannen. Het is allang duidelijk dat ze zich thuis veel beter ontwikkelt dan op school, maar daar kan geen sprake van zijn Ze moét naar school, er is immers leerplicht? Dat ze op school niets leert, doet daar niets aan af. Dat ze op school geen raad met Daphne weten, ook niet. Als ouders voorstellen om Daphne een dag in de week thuis te laten werken zodat ze op z'n minst haar taken af kan krijgen is dat nog best lastig. Dit wordt toegestaan als dat een tijdelijke oplossing is. Daphne werkt in een ochtend dan wel het werk van een halve schoolweek weg. Leerplicht blijkt neer te komen op aanwezigheidsplicht, maar in wiens belang? Niet in het belang van Daphne.

School (inmiddels speciaal onderwijs) blijkt steeds onveiliger voor Daphne. Hoewel zij juist geen agressief gedrag vertoont maar bij onveiligheid juist blokkeert, verstijft, wordt er soms door twee volwassenen fysiek ingegrepen. Als de moeder daarover op school komt praten, is men vooral beledigd. Maar de leerplicht blijft. Een verblijf in een kliniek, vijf dagen, eventueel met overnachting, zou volgens de deskundigen een oplossing zijn. Terwijl ze, inmiddels thuiszittend, zo goed ging. Tot rust kwam, piano speelde, filmpjes maakte. Maar daar kon geen sprake van zijn. Ouders zien dat het voor Daphne funest is als zij weer naar school zal moeten en vragen bij deskundigen om haar vrij te stellen van de leerplicht. Het enige alternatief wat geboden wordt, is echter verblijf in een kliniek. Instanties richten zich op projecten om haar alsnog op school te krijgen of bij instellingen voor zwakbegaafde kinderen onder te brengen. Het verzorgen van onderwijs van het kind komt niet eens aan de orde. De school zegt geen geld voor haar te hebben.

De positie van ouders

Als er iéts in dit boek duidelijk wordt, is het wel hoe slecht er naar ouders geluisterd wordt. Hoe oneindig veel machtiger (en lakser) scholen en professionals staan ten opzichte van de ouders. Afspraken worden niet nagekomen, testuitslagen worden niet opgepakt als aanknopingspunt om het kind verder te helpen, maar verdwijnen in het dossier. Leerkrachten proberen allemaal hun eigen kunstjes en trucjes uit, maar leren niet van het kind, niet van de ouders en niet van elkaar. Over de beschikbare financiële middelen wordt gelogen, het geld komt niet terecht waar het voor bestemd is: het kind zelf. En boven alles staat dat Daphne naar school moét: dat is immers goed voor haar sociale ontwikkeling? Terwijl uit alles blijkt dat het niet zo is. Tot het moment dat Daphne helemaal niet meer wil leven.

Dit boek is het verslag van het gevecht van ouders voor hun kind. Een kind dat in de knel komt in het huidige systeem. Dat systeem is er niet voor dit kind, maar dat wil niemand horen.

Daphne zit nu thuis, eindelijk rust. Eindelijk ruimte om zichzelf op haar eigen manier, in haar eigen tempo, te ontwikkelen. Ondanks het schooladvies voor PRO/BBL, volgt ze nu MAVO afstandsonderwijs, praat ze en speelt ze piano. Haar verhaal wordt nu verteld door haar moeder en is helaas herkenbaar, op punten, voor zoveel ouders naar wie niet geluisterd wordt. De overheid en de samenleving staan altijd klaar om ouders te wijzen op hun verantwoordelijkheid in de opvoeding. Maar wanneer een kind in de knel komt te zitten, staan diezelfde ouders tegenóver instanties, in plaats van naast. Dan wordt er niet naar ze geluisterd, maar gedreigd met maatregelen.

En daarom moet iedereen dit boek lezen: ouders, leerkrachten, schoolleiders en beleidsmakers. Omdat je mooie theorieën kunt hebben, maar als je niet kijkt hoe die uitpakken, ben je geen lerende organisatie. Omdat de theorieën voor de kinderen zijn en niet andersom.






Janine Scherpenberg: Thuis is Daphne Daphne. Piramidons 2014. Met een voorwoord door Katinka Slump, onderwijsadvocate die zich onder meer inzet voor thuiszitters.


Lees meer over thuiszitters:


maandag 10 november 2014

Naar de boeren!

Afgelopen dinsdagmorgen ging ik met mijn ouders (85 en 82) naar het Verzetsmuseum in Amsterdam. Er was een tentoonstelling over de kinderuitzendingen in de hongerwinter, een onderwerp waar veel mensen eigenlijk nauwelijks weet van hebben.

Hongerwinter

In de winter van ’44-’45 was er met name in de grote steden nauwelijks meer iets te eten (en daarnaast amper brandstof om eten op te bereiden). Mensen stonden uren in de rij voor een pannetje waterige soep. De situatie was nijpend, met name voor kinderen. Mensen stierven van de honger en duizenden verzwakte kinderen dreigden om te komen. Vanuit vooral de kerken ontstonden initiatieven om kinderen uit de steden bij boeren in de provincies onder te brengen. Op het platteland was vaak nog wel iets te eten. De Duitse bezetters stonden dit oogluikend toe, vooral omdat ze bang waren voor opstand onder de hongerende bevolking.
Met schepen of vrachtwagens werden kinderen (tussen de 5 en 15 jaar oud) naar het platteland: Friesland, Overijssel, Groningen gebracht. Deze transporten duurden lang, vonden vaak `s nachts plaats uit vrees voor beschietingen. Na een lange en afschuwelijke tocht arriveerden kinderen bij hun gastgezinnen. Wildvreemden die ze vaak niet eens konden verstaan. Maar ze kregen te eten en zo overleefden ze de oorlog.

Aanvankelijk was er niet veel bekend over deze kinderuitzendingen, die toch minimaal zo’n 40.000-50.000 kinderen hebben omvat. Er waren wat verslagen van vlak na de oorlog, van de organisatoren zelf. Maar een paar jaar geleden kwam één van de kinderen die destijds zelf uitgezonden was, op het idee om verhalen te verzamelen van de (destijds) kinderen zelf, die inmiddels ruim 70 jaar oud waren. Mijn moeder heeft destijds met haar verhaal gereageerd op een oproep in het blad van de Katholieke Ouderenbond. Met haar reageerden zo’n 200 anderen. Uit die verhalen en de nodige research is een boek samengesteld: Fans Nieuwenhuis: Naar de boeren! Kinderuitzendingen in de Hongerwinter. 
En nu is er een tentoonstelling over dit onderwerp in het Verzetsmuseum in Amsterdam, nog te zien tot 12 april 2015. Het thema wordt verteld aan de hand van de verhalen van zeven mensen die destijds als kind werden uitgezonden. Mijn tip: lees eerst het boek van Nieuwenhuis, die zelf ook één van de verhalenvertellers van de tentoonstelling is. Het boek zelf is al enorm aangrijpend in de nuchtere weergave van feiten. De verhalen, ervaringen van de kinderen zelf, komen vooral in de tentoonstelling tot leven.

Het boek

Allereerst de omvang van het drama. De honger in de steden. Een man in de rij voor de gaarkeuken die neervalt op straat. Dood. Het kind dat het ziet gebeuren. Het overzichtje van de hoeveelheid calorieën die nog beschikbaar waren via de voedseldistributie: April 1941: 1800. November 1944: 650. Januari 1945: 550. (Normaal aanbevolen voor volwassenen: vrouwen 2100, mannen 2500 Kcal bij gemiddelde activiteit).
“De doktoren en verpleegsters in het Zuiderziekenhuis in Rotterdam – ze werkten dag en nacht- kregen midden februari als ontbijt één sneetje droog brood met een kopje surrogaat thee, om twaalf uur twee aardappelen, één eetlepel groente en waterige saus, en `s avonds één of twee sneetjes droog brood met een bord ‘soep’, meestal gemaakt van suikerbietenaftreksel afkomstig uit de gaarkeuken.” (FN p. 27)
De “selectie” van kinderen, die medisch gekeurd werden en in klassen werden ingedeeld: klasse I ‘dringend noodzakelijk’ omvatte 22 procent van de kinderen. Dat hield in dat deze kinderen ernstig ondervoed waren en het anders niet meer zouden redden. Een kind van 6 jaar oud dat slechts 15 kilo woog, werd onderweg opgevangen, verder transport was niet verantwoord.

De kerken speelden een belangrijke rol bij de kindertransporten, en het was een operatie van enorme omvang. Terwijl er amper communicatie mogelijk was (er was vrijwel geen telefoonverkeer meer mogelijk, evenmin als post) evenals transport (geen benzine of diesel meer, nauwelijks vrachtwagens. Vervoer was gevaarlijk vanwege gevaar van beschietingen, vond meestal `s nachts plaats. Mijn moeder ging destijds met een vrachtwagen naar Zurich, voorbij de Afsluitdijk. Meteen na het transport werd de Afsluitdijk voor alle verkeer gesloten). Toch slaagde men erin deze omvangrijke operatie te organiseren. Nieuwenhuis stelt heel terecht de vraag hoe zoiets in deze tijd tot stand zou komen en vooral door wie.

Aangrijpend (zacht uitgedrukt) was het verhaal over een schip met baby’s, dat in het donker op weg was naar Stavoren en uit de vaargeul raakte. De honderd baby’s waren zodanig verzwakt dat ze 10 dagen of minder te leven hadden, een kaartje met hun naam erop om de dunne nekjes. De eerste nacht waren 20 van de 100 baby’s al overleden… Uiteindelijk bereikte men Enkhuizen, waar de stadsomroeper de straten rondging om hulp te vragen. Uit de huizen kwamen mensen met kinderwagens en de baby’s werden opgevangen, tussen warme kruiken gelegd en er werd verdunde melk door de lipjes gedruppeld. Toen het transport verder wilde was géén van de opvangende moeders nog bereid om de baby af te staan, ze bleven in Enkhuizen. Na de oorlog gingen de kindjes terug naar hun ouders, maar één meisje, destijds 6 maanden oud en 4 pond, bleef in Enkhuizen bij haar nieuwe ouders, waar ze opgroeide en later ook trouwde. De organisatrice van het babytransport, mevrouw Wijsmuller*, sprak bij haar huwelijk.

De tentoonstelling

De tentoonstelling is opgezet rond de zeven mensen met hun persoonlijke verhalen en omvat verschillende thema’s: de hongerwinter, het transport zelf (met kinderen die te verzwakt waren om nog `lastig’  te kunnen zijn, die ziek werden van de pap omdat hun lichaam niet meer in staat was voeding op te nemen), het gastgezin waar de kinderen op verhaal werden gebracht (“De eerste dagen dat ik er was kwamen alle buren kijken hoe mager ik was. Ik moet er wel heel erg uitgezien hebben”) het contact met thuis: heel soms kwam er een brief door, vaak was er maandenlang geen contact of gingen ouders lopend op zoek naar hun kind… Juist door de persoonlijke verhalen komen die thema’s enorm binnen. Zoals het verhaal van de vrouw die vertelde hoe ze als meisje van 11, 12 jaar een baby in handen gedrukt kreeg, van een onderduikende moeder. De baby maakte teveel geluid… Onderweg hield ze het kindje maar zo goed mogelijk warm, en was ze bang dat de Duitsers het zouden ontdekken. En bij aankomst werd de baby haar ook weer afgenomen, ze heeft nooit geweten hoe dat meisje heette.
Of het transport per vrachtwagen, waarin achterin ook nog drie onderduikers zaten. De lichten van de Duitsers schenen over de kindergezichtjes, de onderduikers werden niet gevonden.
Of het verhaal van Paul van Vliet, die door zijn eigen ervaringen als oorlogsvluchteling (onderweg werd het schip beschoten, iedereen moest aan de wal, achter de dijk schuilen) zo gegrepen was, dat hij zich nadien inzette voor Unicef.

Mijn ouders 

Ook de verhalen van mijn eigen ouders, die we later bij een kop koffie in het café naast het Verzetsmuseum nog eens ophaalden. Hoe mijn moeder door vermoedelijk de pastoor tussen een kindertransport van de BPM (de Bataafse Petroleum Maatschappij, het latere Shell) werd geschoven en in Friesland terecht kwam. Bij het eerste gezin was ze eigenlijk niet welkom, ze was er zo ongelukkig. De bovenmeester regelde een ander adres voor haar. Ze moest er alleen naartoe en durfde eigenlijk niet aan te bellen. Ze deed het toch en werd zó warm ontvangen, zo gekoesterd dat ze tot op de dag van vandaag contacten onderhoudt met haar “familie uit Friesland”.  Of het verhaal van mijn vader, die niet bij een kindertransport hoorde, maar op eigen houtje, via contacten vanuit de parochie, van Amsterdam-Zuid met zijn broertje naar De Rijp (Noord-Holland) liep. Het was winter, mijn vader en zijn broer waren ondervoed, de koude handen in de zakken van de veel te dunne jassen gestoken. Ze vielen, mijn vader kwam recht op zijn gezicht terecht en het gastgezin haalde er meteen de dokter bij. Die zei: “vooral niet teveel eten geven, anders gaat hij dood.”

Ze hebben het gered, allebei en ik heb in Amsterdam met mijn beide ouders nog kunnen kijken en napraten. En bij thuiskomst brandde de kachel, kwam er warm water uit de kraan en kon ik een lekkere maaltijd maken voor man en dochter. En pas nu bedenk ik dat, als die uitzendingen er niet geweest waren, ikzelf er waarschijnlijk ook niet zou zijn.


Frans Nieuwenhuis: Naar de boeren! Kinderuitzendingen in de Hongerwinter. Rotterdam: Ad. Donker 2010.
Verzetsmuseum Amsterdam: Naar de boeren! Expositie t/m 12 april 2015. http://www.verzetsmuseum.org/museum/nl/exposities/naar-de-boeren

*Mevrouw Wijsmuller-Meyer heeft vele, vele kinderlevens gered: http://nl.wikipedia.org/wiki/Truus_Wijsmuller-Meijer

vrijdag 24 oktober 2014

Bij de presentatie van de nieuwe editie Consuminderen met Kinderen

(tekst, uitgesproken bij de boekpresentatie van de nieuwe editie van Consuminderen met Kinderen, van Marieke Henselmans. 24 oktober 2014 bij Broese, Utrecht)

Geachte aanwezigen, lieve Marieke

Toen ik zestien jaar geleden mijn dochter kreeg… nee, ik moet langer terug in de tijd. Toen ik negen jaar, was, bijna tien, kreeg mijn oudste zus een tweeling. Twee dochtertjes. Voor mij als kersverse tante was dat natuurlijk het paradijs, daar kan geen babyborn tegenop (maar die bestond nog niet). Extra handen waren natuurlijk altijd welkom, en in die tijd waren er nog gewoon katoenen luiers. Ik hielp met badderen, flesjes geven en luiers vouwen. En omdat ik drie oudere zussen heb, was er in de jaren daarna elke paar jaar wel een nieuwe baby om vast te houden en te zien opgroeien.

Toen ik mijn dochter kreeg verheugde ik me dus al op de katoenen luiers, waarvan ik grote stapels op koninginnedag had gekocht. Plastic strikslips bleken nog steeds te koop. En natuurlijk kreeg ik ook de lijst onder ogen van wat je allemaal moet aanschaffen als je een kind krijgt. Maar ons budget was zeer beperkt. Gelukkig vonden we tweedehands een mooie grote wieg, die mijn man netjes overschilderde. Samen met mijn moeder maakte ik de bekleding en het matrasje. Vanuit alle windstreken bereikten mij zakken vol met babykleertjes, zodat ik het – gezeten op de grond, samen met mijn schoonmoeder- voor het uitzoeken had. Mijn vader timmerde naar mijn ontwerp de commode, het geboortekaartje tekende ik zelf en zo waren we er helemaal klaar voor. Ik heb die katoenen luiers nog best een tijdje volgehouden: de kraamzuster kwam met de geweldige tip dat schilderstape makkelijker en veiliger waren dan dat geprik met spelden en een goede vriend (ook huisvader) leerde mij een nieuwe vouwtechniek met dubbele plasgoot. Toen mijn baby groter werd stapte ik over op wegwerpluiers maar Pampers heb ik nooit gekocht.

Van huis uit heb ik, behalve veel liefde en familie, ook een bepaalde zuinigheid meegekregen. Of zo je zeggen wil, relatief weinig materialisme. Dure etentjes waren er wel (vanwege mijn vader’s bedrijf) maar met de hele familie pannekoeken eten, of picknicken in het Amsterdamse Bos, was véél gezelliger. Je begrijpt dat het boek Consuminderen met kinderen, dat verscheen toen mijn dochter een jaar was, bij mij helemaal in goede aarde viel. De vindingrijke tips om het met weinig geld goed te hebben, kwamen me zeer goed van pas. Daarnaast was de schrijfster op een heel prettige manier een ervaren grote zus, met talloze tips over voeden en opvoeden.

En daarmee vond ik het meteen ook een heel bijzonder en belangrijk boek, in al zijn bescheidenheid. Want anders dan ik, hebben veel van mijn leeftijdgenoten en al helemaal de jongere generaties, vrij weinig ervaring met baby’s en kinderen. Als je zelf maar één broer hebt, en nauwelijks neven of nichten, is het waarschijnlijk dat de eerste baby die je in handen krijgt, die van jezelf is. Informatie komt dan al gauw vanuit de commercie: alle reclames en glossy’s met de mooiste, duurste spullen. Het boekje Consuminderen is een goede tegenhanger, die alle koopdrift heerlijk relativeert vanuit de vraag: wat heb je echt nodig, en wat is onzin die je aangepraat wordt? Nou, ontzettend veel in de supermarkt en andere winkels blijkt onzin die je aangepraat wordt. Het bleek ook voor mij niet eenvoudig om tegen de stroom in te zwemmen, zeker niet toen mijn dochter wat ouder werd en de Ligakoeken (2 in een pakje!), Sultana’s (drie!)  en pakjes drinken op school de regel bleken te zijn en mijn dochter met haar mandarijntje de uitzondering (waarbij commentaar van de andere kinderen natuurlijk niet uitbleef). Mijn voorstel om alle kinderen fruit, of thee met desnoods één biscuitje te laten eten, werd weggewuifd als betuttelend. En ondertussen deed de marketing via de leeftijdgenootjes haar werk.

Ouders van nu hebben meer dan ooit te maken met druk vanuit marketing. Niet alleen op hun eigen leven: je moet de juiste koffiemachine hebben, sushi, speltbrood of juist cupcakes eten maar ook naar de sportschool, je hebt natuurlijk een perfect leven en een perfect huis en een perfect lichaam, maar ook je kinderen zijn helemaal perfect en gezond, met blije gezichten en kleertjes van het juiste merk. Dat de meeste ouders zich helemaal suf rennen en werken om dit allemaal voor elkaar te krijgen en daarin in de verste verte niet slagen, daarover kan Brigitte Kaandorp veel leuker vertellen dan ik. Maar dat ouders zich helemaal suf rennen, dat is zeker. Opmerkelijk is dat in de algemene opinie alleen de ouders verantwoordelijk gehouden worden voor het nee zeggen tegen alle verleidingen; over de voortdurende terreur van kindermarketing in de supermarkt, in de reclamefolders, in alle televisiezenders en spelletjes op internet, en niet in de laatste plaats via leeftijdgenootjes, daar hoor je niemand over. Voor deze ouders, voor álle ouders, is het boekje Consuminderen een enorme steun in de rug, juist vanwege de praktische inslag. Ik ken geen ander boek dat zo nuchter weerwerk biedt tegen de reclameterreur die juist ouders zo onzeker maakt: je wilt toch immers het beste voor je kind? Consuminderen laat zien dat dat vanzelf spreekt, maar dat dat alleen niet het duurste hoeft te zijn. Besparen is op alle fronten mogelijk en – dat is nu zo fijn- je mag helemaal zélf kiezen: wat vind jij belangrijk? De een wil graag minder werken, de ander wil langer op vakantie of domweg gewoon kunnen rondkomen. Marieke laat zien dat je hierin zelf het stuur kunt overnemen.

Maar er was nog iets anders wat me trof in het boek Consuminderen, dat ik op die manier nog in geen enkel ander boek tegen was gekomen: en ik citeer:

“dit is waar de ouders van een eerste kind zo van schrikken. Mensen bereiden zich voor op de komst van een baby door een vermogen uit te geven aan de babykamer. Dat is lief en goed bedoeld. Alleen, wat blijkt: de baby wil die schattige muziekdoos niet, hij huilt als je hem die poppige kleertjes aandoet en in de prachtige wieg wil hij helemaal niet liggen. Hij wil jou. Hij wil meer geduld dan je ooit vermoedde in huis te hebben.”

Dit trof me zó diep, was zó herkenbaar. Het was niet alleen een enorme troost vanwege het diepe inzicht dat ouderschap betekent dat je méér liefde, geduld en aandacht zal moeten (en willen!) geven dan je ooit voor mogelijk had gehouden in je te hebben, dat dit ook een angstig en beklemmend gevoel kan geven. Maar ook een eye-opener: alle spullen in de wereld kunnen mij niet vervangen. Dit is in alle beknoptheid de kern van ouderschap, ja van het leven zou ik zeggen. Dat alle spullen in de wereld niet opwegen tegen aandacht en liefde, of zoals Marieke schrijft: “the real thing”.


Daarom ben ik zo blij dat er nu een nieuwe, geheel herziene editie is, klaar om een nieuwe generatie jonge ouders te ondersteunen in hun moeilijke taak kinderen groot te brengen in een veeleisende samenleving waarin het gezond verstand soms lijkt te ontbreken. Het helpt je “nee” te leren zeggen in een wereld waarin je overal “ja” op lijkt te moeten zeggen, maar niet vanuit een opgeheven vingertje, maar vanuit de vraag: welke keuzes zijn echt die van jezelf en welke worden je aangepraat? Wat is voor jou belangrijk? Aangevuld met ervaring van gezinnen en terugblikjes van Marieke zelf en haar zonen, die met heel concrete voorvallen laten zien wat er achteraf echt toe heeft gedaan en wat niet. Een praktische, maar ook morele gids in deze woelige tijden.  Ik hoop dat zeer veel ouders hier net zo veel steun en plezier aan gaan hebben als ik destijds heb gehad. Marieke, van harte gefeliciteerd!


Marieke Henselmans: Consuminderen met kinderen. Wat geef je ze mee? Feestelijke, herziene editie. Forte Uitgeverij, 2014. €18,95