donderdag 21 juni 2012

Het verschil tussen plagen en pesten


In De Volkskrant van 21 juni stelt een schoolhoofd het verschil tussen pesten en plagen aan de orde. Over een jongetje van 10 jaar van zijn school, dat zelfmoord heeft gepleegd, stelt hij: “Tijdens zijn schoolperiode is hij wellicht zo zijdelings gepest; hetgeen meer kinderen overkomt. En soms is het woord plagen ook van toepassing, want pesten krijgt volgens mij te vaak een zware lading.” Uiteraard weten we niet wat het betreffende jongetje ertoe heeft gebracht zelfmoord te plegen, we kunnen het hem niet meer vragen. Maar de woorden van zijn schoolhoofd stellen mij op dat vlak geenszins gerust. Het komt inderdaad voor dat kinderen of hun ouders plagen opvatten als pesten. Het belangrijkste verschil is dat bij plagen er sprake is van wederkerigheid (er wordt over en weer geplaagd) en vooral van goedmoedigheid: de bedoelingen van de plaaggeest zijn goed. Dat laatste kan wel eens niet opgepikt worden, dan is een goed gesprek tussen de twee partijen nodig. De geplaagde heeft dan vaak een achtergrond van pesten of is supergevoelig. In beide gevallen kan hij/zij daar wel wat begeleiding bij gebruiken.

Het komt echter nog veel vaker voor dat de gepeste wel degelijk juist inschat dat er sprake is van pesten en dat dit door de schoolleiding of de leerkracht niet serieus wordt genomen. Immers: dat is alleen maar lastig. Er moet een pestprotocol ingezet worden, en de leerkracht en/of het schoolhoofd moeten eens kritisch naar hun eigen functioneren kijken. Sommigen vinden dat bedreigend en geven er de voorkeur aan de situatie te bagatelliseren. Uit Brits onderzoek van de onderwijsinspectie blijkt dat het wel degelijk voorkomt dat docenten pestgedrag stimuleren.  Dat zou ik nog krachtiger willen neerzetten: in echt ernstige pestsituaties wordt het pesten gesteund door de school. Hier is nog veel te weinig aandacht voor in Nederland en het wordt tijd dat de energie en aandacht vooral gericht worden op de rol van de school bij pesten.


zondag 3 juni 2012

Watjes


Gespeend van elk historisch besef verlangt Michiel Hennink in De Volkskrant van 2 juni j.l. terug naar tijd waarin mensen door het leven zelf hard werden (“Nederland kweekt steeds meer watjes”). Tegelijk verzet hij zich tegen elke vorm van betutteling en bepleit hij de autonome keuzes van het zelfsturende individu. Beide zaken hebben hun beperkingen en spreken elkaar tegen: terug naar de harde tijd is terug naar een tijd met een sterke sturing van buitenaf en een zeer beperkt aanbod. Over betutteling gesproken: niks mocht en je werd door iedereen in de gaten gehouden. Er was beslist geen sprake van een overdaad aan patat en alcohol, maar wel van schaarste en streng toezicht. Daarnaast was het een harde tijd, waarin het mensenleven door ziekte, armoede, ongelukken en oorlog bepaald werd. Daarin moest je zien te overleven en inderdaad, daar werd je `hard van’.

Hoe anders is deze tijd, en de omgeving waarin deze jonge student opgroeit . We leven (hier, in Nederland, nu) in een veilige wereld van welvaart en overdaad, waarin oorlog en ontberingen ontbreken maar ook waarin sturing van buitenaf vervangen is door sturing van binnenuit. We geloven in de maakbaarheid van zowel het individu als de maatschappij. Het zelfsturende individu is tot norm en ideaal verheven, terwijl “pech” niet meer geaccepteerd wordt, we willen alles in de hand houden en bannen daarom de risico’s zoveel mogelijk uit. Ten onrechte meent Hennink dat blootstelling aan de gevaren van het leven (en nog ten onrechter meent hij dat die schuilen in het eten van patat en drinken van alcohol of energy drinks) de jongere vormt tot een zelfsturend individu, en dat het gebrek aan dergelijk risico `watjes’ van hen maakt.

Het is niet zo gek dat Hennink vindt dat foute keuzes puur persoonlijk zijn en elke hulp of beperking van buitenaf betutteling is die van jongeren watjes maakt. In dezelfde krant legt Peter Giesen uit dat de positieven die denken dat ze hun succes aan zichzelf te danken hebben gelukkiger zijn maar minder realiteitszin hebben. Dit is ook precies het probleem van Hennink en tevens ideologie van deze tijd: het geloof in het autonome zelfsturende en zelfkiezende individu. Daarbij zijn de succesvollen de winnaars die het aan zichzelf te danken hebben en de pechhebbers zijn de losers, die hun pech (werkloosheid of overgewicht) óók aan zichzelf te danken hebben. Een patatverbod en verbod op alcohol en energy drinks zou het hen maar “makkelijk maken” om ook bij de succesvollen te horen en daar wil Michiel natuurlijk niks van weten. Dan komt zijn eigen (al dan niet vermeende) positie als winnaar in gevaar. En teveel winnaars geeft natuurlijk alleen maar losers.

Het autonome zelfsturende individu is een mythe. Er zit een beperking aan de autonomie die iemand kan opbrengen. Ook in deze tijd zoeken mensen naar houvast en verbinding. De autonome mens is in al zijn autonomie door en door sociaal: een product van deze samenleving. Ook de zelfsturing heeft een grens: wilskracht is een spier die uitgeput kan raken. Daarnaast leven we nu in een tijd van extreme overvloed van ongezonde verleidingen en het is bekend dat zeker kinderen en jongeren er in hun hersenontwikkeling niet aan toe zijn dergelijke omstandigheden voortdurend de juiste keuze te maken (om over volwassenen maar even te zwijgen). Jongeren overladen met patat, alcohol en energy drinks maakt van hen geen autonome zelfsturende individuen, maar zieke, ongeconcentreerde en zware kinderen. Het is niet het risico dat van mensen zelfsturende individuen maakt, het is de geleidelijke vervanging van externe dwang naar interne dwang, of, zoals de socioloog Norbert Elias dat verwoordde: van Fremdzwang naar Selbstzwang. Maar de eerste stap: sturing van buitenaf, kan daarbij niet overgeslagen worden. Vroeger werden jongeren flink gekneed, volgens Michiel Hennink. Dat werden ze inderdaad, en ik weet zeker dat hij niet naar die tijd terug zou willen keren.