maandag 3 juni 2013

Sociale uitsluiting maakt dik. En je genen.


De onvolmaaktheid van ons leven maakt dik, zo schrijft Aleid Truijens in VK van 27 mei. Daarin stelt ze een aantal zaken aan de orde, die we nog te weinig horen wanneer het over obesitas gaat. Zoals de opvatting dat obesitas een welvaartsziekte is, terwijl deze in welvarende landen juist aan armoede en een sociaal lage positie gekoppeld zijn. Eén van de oorzaken daarvan is, zo stelt Truijens geheel terecht, dat voor die mensen het drinken van water in plaats van Cola, en het eten van groenten juist gezien wordt als teken van armoede. En dat eten vooral troost is: we eten omdat we ongelukkig zijn, en we zijn dik en ongelukkig omdat we eten. We wéten het wel, aldus Truijens, maar de behoefte is sterker dan het verstand. Het gaat niet om een onveranderlijk noodlot.

De conclusie luidt blijkbaar: eigen schuld.  En hier laat Truijens zich van haar moraliserende kant zien, met groot gebrek aan sociologische verbeeldingskracht. Want met geen woord rept zij over het enorme verschil in genetische aanleg. Overgewicht hangt voor het grootste deel samen met onze genen, niet met ons verstand. De ongelijke verdeling van deze ongunstige genen over de bevolking zijn voor een deel het gevolg van sociale uitsluiting die dikke mensen ten deel valt: ze worden gezien als dom en onbeheerst en hebben minder kans op schoolsucces, werk of promotie. Lós van het verstand dus hè? Alléén op basis van (over)gewicht.

Daarnaast wordt overgewicht, ook door Truijens, veel te veel gezien als een individuele kwestie. Terwijl eten vooral een sociale aangelegenheid is. Wat we eten, wanneer en hoe, wordt in hoge mate bepaald door onze omgeving. Eten is een sociaal gebeuren – en als we alléén eten, eten we vaak te veel. Ja dan komt het troosteten om de hoek kijken. Maar wat we eten wordt in hoge mate bepaald door onze omgeving: de kennis erover, de opvattingen, de smaak, de gewoonten. Net zoals het moeilijk is om te stoppen met roken als al je gezinsleden of vrienden in jouw aanwezigheid blijven roken,  zo moeilijk is het ook om in je eentje drastisch van dieet te veranderen. Dat leidt tot uitsluiting, afwijzing en eenzaamheid: “Doe niet zo ongezellig” is daarbij nog de meest milde afwijzing. 

Voor mensen in de slankere, hogere milieu’s is de steun tot gezond eten juist groot: men heeft collectief vetvrees en een afkeer van veel eten en men serveert sla. Je zult een hoogleraar niet in de snackbar aantreffen. Deze steun ontbreekt in de kansarme milieu’s. En het rendement van de gezonde keuzes is daar bovendien veel kleiner: je bent niet van de ene op de andere dag slank (ook al, omdat je je genen vaak niet mee hebt) en die hogere opleiding of betere baan is ook zeer ver weg. De afwijzing en de verleiding staan veel dichterbij. Hoe groot is de verleiding als de rest wel in een grote moorkop hapt?

Kortom: je zou je eens moeten verdiepen in de vraag waaróm mensen eten wat ze eten, en waarom sommige groepen slank zijn en andere dik.  Dat ontslaat ons niet van individuele verantwoordelijkheid, maar schept wel de kaders waarbinnen wij beslissingen nemen en kunnen nemen. En daarmee ook de kaders waarbinnen anderen ons veroordelen en de fundamenten waarop een gezond voedingsbeleid gestoeld zou kunnen zijn – zoals gezonde schoolkantines en de verwijdering van frisdrankautomaten uit scholen. De gedachte dat gezond eten een puur individuele keuze en daarmee verantwoordelijkheid is, dient vooral de mensen met maatschappelijk succes. Daar blijven ze slank bij.
 
 
 
Dit stuk stuurde ik in naar De Volkskrant, maar daarvan heb ik niets meer gehoord. Gelukkig heb ik een eigen blog ;-)
Leestip: Eet mij, van Asha ten Broeke en Ronald Veldhuizen. Uitg. Maven Publishing 2012.