woensdag 4 juni 2014

Hakken in het zand tegen een verplicht anti-pestprogramma

Een jaar geleden kondigden Staatssecretaris Dekker en Kinderombudsman Dullaert hun plan van aanpak tegen pesten op scholen aan. Scholen worden in de toekomst verplicht om een goedgekeurde anti-pestmethode te gebruiken en de veiligheid en het welzijn van hun leerlingen te monitoren. Afgelopen week werden de eerste resultaten bekend. Hoewel nog geen enkel programma helemaal bewezen effectief is, zijn 9 programma’s voorlopig goedgekeurd op basis van theoretische onderbouwing en empirische bevindingen, en 4 programma’s vooralsnog afgewezen. De overige  bijna 50 programma’s zijn afgewezen.

Nu de verplichte anti-pestmethode zo dichtbij komt, groeit de verontwaardiging en het protest. Uit wetenschappelijke hoek klinkt het verwijt dat nog geen enkele methode bewezen is, en dat bovendien de betrokken onderzoekers zelf banden hebben met een bepaald anti-pestprogramma (Bram Orobio de Castro in Trouw van 16 april 2014 en Bob van der Meer in Nieuwsuur van 26 mei 2014). Uit onderwijskundige hoek klinkt het dat protocollen een bedreiging zijn voor de eigen verantwoordelijkheid van de leerkracht en  “algemene protocollen zullen nooit voor alle gevallen een specifieke oplossing kunnen bedenken.” (Hartger Wassink in de NRC van 30 mei 2014). En laatst hoorde ik een afdelingsleider vwo zuchten dat ze van Den Haag nou eenmaal aandacht moesten besteden aan het onderwerp pesten.

Wim Ludeke van de PO-raad betoogt in Nieuwsuur (26 mei 2014) dat scholen prima in staat zijn om zelf te bepalen wat zij nodig hebben om pesten aan te pakken. Een keuze  uit 13 programma’s is volgens hem geen keuze, om dat ze niet noodzakelijk aansluiten bij de school, de omgeving en het schoolveiligheidsbeleid. Hij pleit ervoor het onderwerp pesten een integraal onderdeel te laten zijn van het schoolveiligheidsbeleid, waarbij gericht gekeken worden naar “zwakke scholen” (wat betreft de veiligheid dit keer). “Besturen en scholen zijn heel wel in staat om naar hun eigen situatie te kijken en daar een passend aanbod in te vinden” en “de politiek komt met die actie na twee vreselijke incidenten, en we hebben in Nederland altijd de neiging om daarin een tikkeltje door te slaan.” Hij pleit voor beter overleg met het veld, om te zien of die methodes ook in de praktijk aansluiten.

Tijd om eens even wat misverstanden op te helderen.

Ja, de anti-pestwet is opgekomen naar aanleiding van twee zelfmoorden door pesten, die in de media veel verontwaardiging en zorg losmaakten. Maar vooral werd daardoor duidelijk welke omvang pesten op scholen heeft (en dan heb ik het nog niet over pesten op het werk of pesten in tehuizen en instellingen). Omdat definities van pesten in onderzoeken verschillen, en omdat zelfrapportage niet altijd betrouwbaar is, variëren de cijfers rond pesten, maar aangenomen kan worden dat in het primair onderwijs 10 procent van de kinderen regelmatig gepest wordt en in het voortgezet onderwijs 6 procent, en dit zijn voorzichtige cijfers, want vooral oudere kinderen geven vaak niet toe gepest te worden (bron: NJI). Als deze cijfers kloppen, dan worden ruim 200.000 kinderen regelmatig gepest. Nou zal het aantal gepeste kinderen per school kunnen verschillen, maar het is niet waarschijnlijk dat er veel scholen zullen zijn waar helemaal nooit wordt gepest, daarover straks meer.

Pesten kan, vooral wanneer het langer aanhoudt, leiden tot ernstige psychische klachten bij het slachtoffer en zelfs lichamelijke gevolgen hebben, die soms tot veertig jaar na dato nog meetbaar zijn. Enkele duizenden kinderen worden zo ernstig gepest dat ze helemaal niet meer naar school gaan. Hoe ingrijpend pesten is, konden we zien in het programma Project P, van RTL. Daarnaast is pesten schadelijk voor de dader (die heeft een grotere kans op crimineel gedrag in de toekomst), voor de meelopers (die vaak meepesten om niet zelf het volgende slachtoffer te zijn), voor de sfeer en veiligheid van de school en zelfs, in ernstige gevallen, voor de schoolprestaties van de hele groep.

Wat ook duidelijk werd bij Project P, is hoe structuréél pesten kan zijn. Het lijken kleine of grotere incidenten: een duw, een keer een bijnaam, een kapotte tas, een trap tegen je rug, een keertje pootje haken, kinderen die weglopen als je naast ze gaat zitten. Maar al deze incidenten bij elkaar vinden dus gedurende de hele dag plaats, verzieken elke schooldag, en maken het slachtoffer tot een emotioneel wrak, nooit wetend wie de volgende aanvaller zal zijn, of wat hij moet doen om het te voorkomen. Vergeet daarbij niet dat je elke keer weer naar school moét. Toch beschouwen veel scholen en leerkrachten pesten als een incident, waardoor de oorzaak makkelijker bij het slachtoffer gezocht wordt: die vertoont ook wel raar gedrag of zoekt de problemen op. Of hij is niet weerbaar genoeg, wat wil je met ouders die bij elk wissewasje op school komen klagen. Tragisch genoeg zijn veel van deze gedragingen juist een gevolg van pesten, en in ieder geval geen excuus ervoor.

De praktijk is anders

Hoezo kunnen scholen dit best zelf beoordelen en oplossen? Als er iéts duidelijk is geworden van de discussies in het afgelopen jaar, is dat zij dit juist niét kunnen en niét doen. Kinderen melden pesten vaak niet, omdat ze geen vertrouwen hebben in een goede en stevige aanpak, en vrezen dat het optreden van de leerkracht (“jongens, niet zo flauw, niet meer doen hoor!”) alleen maar averechts zal werken. Waar ze overigens helemaal gelijk in hebben. Wanneer het pesten zulke vormen heeft aangenomen dat kinderen en hun ouders er niet meer omheen kunnen, lopen deze laatsten lopen soms maandenlang de schooldeur plat, zonder dat het pesten opgelost wordt. Of zoeken in arren moede een andere school, die helemaal niet staat te springen om hun kind warm te ontvangen ‘als ze op die school gepest is, zal dat op onze school zéker gebeuren.’ (geparafraseerd citaat uit Alles over pesten, p. 199)
En dit zijn géén incidenten. De meest gangbare reacties wanneer het over pesten gaat, zijn ontkenning (dit is geen pesten, het is een geintje) en beschuldiging van het slachtoffer (die doet ook raar, is niet weerbaar genoeg, zoekt de problemen steeds op). En scholen zien vaak niet hoe structureel het pesten is, maar hanteren een incidentenpolitiek: brandjes blussen, zuchtend dat ze nou wéér moeten optreden, of “dat dit de vervelendste klas in jaren is”.

Incidentenpolitiek is geen antwoord op een structureel probleem

Laten we wel zijn: een school is zowel in sociaal als in fysiek opzicht een ingewikkelde constructie, en een onnatuurlijke situatie. We zetten kinderen op grond van hun leeftijd in een grote groep (en met vele groepen in een groot gebouw), fysiek verwijderd van ouderlijk toezicht, met daarbij één (vaak nog wisselend ook, in ieder geval elk jaar een andere) volwassene, die niét is opgeleid in het hanteren van groepen. Omgaan met pesten is op de pabo een keuzevak. Ongelooflijk. Terwijl een goede sfeer in de groep bepalend is voor het welzijn van alle leerlingen (niet alleen het slachtoffer) en voor het succes van al het leren. Niet alleen nemen mensen niet snel iets aan van iemand zonder status (dus ook niet van een leraar zonder gezag); een onveilige sfeer zorgt voor slechtere schoolprestaties. Dat kan iedere leerkracht bevestigen die een klas overneemt waarin het vorige jaar veel gepest is.

Pesten is niet het zoveelste maatschappelijke probleem dat van bovenaf de school in wordt gegooid; pesten is het probleem van de school, van het onderwijs zelf, of ze nou willen of niet. En de praktijk is dat veel leerkrachten en schoolleiders niet zien wat er voor hun neus gebeurt, of denken dat dergelijk gedrag nou eenmaal bij kinderen/pubers hoort, of zuchtend zeggen: “jongens, stoppen nou”. Juist omdat pesten een structureel probleem is, en juist omdat scholen in de praktijk vaak tekortschieten, is een structureel anti-pestbeleid noodzakelijk. Dus géén protocol dat pas bij escalatie van de plank wordt gehaald.

Scholen en bestuurders hebben een ingewikkelde en ook zware taak, zeker gezien het feit dat zij overdag verantwoordelijk zijn voor het welzijn van kinderen, die verplicht onder hun hoede worden gegeven. Maar dat zij nu zo verontwaardigd zijn betreft niét de zorg over het welzijn van die leerlingen, maar de aantasting van hun eigen status en autonomie. De anti-pestwet is motie van wantrouwen en ze zijn dan ook op hun tenen getrapt. In plaats van blij te zijn dat zij in hun zware taak worden ondersteund met onderzoek naar geschikte programma’s in plaats van de zoveelste beunhaas, mopperen ze dat ze gedwongen worden te kiezen. In plaats van zich zorgen te maken over de vele, vele slachtoffers, maken zij zich zorgen over hun imago.

Helpt een verplicht anti-pestprogramma?

Dat is nog maar helemaal de vraag. Een effectief programma is nog geen effectieve aanpak, dat hangt namelijk helemaal af van de manier waarop de school er in de praktijk mee omgaat. Tegen hakken in het zand zijn zelfs de beste anti-pestprogramma’s niet of nauwelijks bestand. De kwaliteit van een team, zowel in samenwerking als in de sociale slagkracht, bepaalt in hoeverre er op een school gepest wordt. Gezien de complexe sociale structuur van een school is het onvermijdelijk dat er wel eens wat gebeurt. Noem mij één school waar helemaal niet, nooit, gepest wordt en ik ga er wonen. 
Voor een echt veilige sfeer zal de school zich moeten ontwikkelen tot een lerende organisatie, waarin docenten zich gezamenlijk inzetten voor een goede sfeer en daarbij feedback, hulp en ondersteuning van elkaar accepteren. Maar ook is het nodig dat ze ondersteuning accepteren van de overheid, in de vorm van kennis over pesten en keuring van anti-pestprogramma’s. Of beter nog: aanvullende opleidingen en trainingen, en een verplicht vak groepsvorming op de pabo’s en lerarenopleidingen.

Wat echt nodig is, is inzicht in de problematiek van pesten, zowel voor het slachtoffer als voor de school als geheel. Pesten duidt op een structureel probleem in de groep, en uiteindelijk op een gebrek aan sturing en leiderschap. Scholen hebben daarmee een zware maatschappelijke taak en een enorme verantwoordelijkheid, en kunnen daarbij alle hulp gebruiken die ze krijgen kunnen, ook van de overheid. Maar de eerste stap moet toch echt zijn dat ze die verantwoordelijkheid erkennen, en niet bij de media (tikkeltje overdreven ophef), bij het slachtoffer (niet weerbaar genoeg), bij de dader (kinderen zijn nu eenmaal wreed) of bij de ouders (lastig, klaagcultuur) neerleggen. Uiteindelijk zal een stellingname tegen pesten, vóór een veilige school, niet alleen de slachtoffers, maar iedereen, tot en met het team en de schoolresultaten, ten goede komen. En welke school wil dat nou niet?