donderdag 13 november 2014

Niet naar school

Via Twitter volgde ik de berichten van Janine Scherpenberg al een tijdje. Over haar dochter Daphne, die thuis kwam te zitten, nadat het op school (en daardoor ook thuis) slechter en slechter met haar ging.
Hoe afspraken niet nagekomen werden. Hoe de mening, kennis en deskundigheid van ouders stelselmatig opzij werden gezet. Hoe Daphne zelf steeds verder in de knel kwam, tot het moment dat ze niet meer wilde leven. Wat dat met een kind doet, wat dat met een moeder doet…

Onlangs verscheen het verhaal van Daphne in boekvorm, geschreven door haar moeder: Janine Scherpenberg: Thuis is Daphne Daphne. Een indringend verhaal, dat je soms bij de strot grijpt. Dit boek zou verplichte kost moeten zijn voor iedereen die in het onderwijs werkt, maar ook voor ouders die zelf een kind hebben dat in de knel zit, is dit herkenbaar en op die manier een hart onder de riem.
Daphne was een vrolijke kleuter, had veel vriendinnen op school, afspraakjes na schooltijd. Het ging prima met haar, totdat ze leerproblemen bleek te hebben en een ontwikkelingsstoornis. De diagnoses volgden elkaar op (ASS, mogelijk ADHD), maar voor Daphne betekende dit dat ze vaak te horen kreeg dat ze “het niet goed deed”. Een appel, door haar zo prachtig rood/geel overlopend ingekleurd, werd door de juf (groep 1!) meteen afgekeurd als “niet goed”. Hij had volgens de opdracht rood moeten zijn…

Thuis is Daphne een creatief kind, dat prachtig kan tekenen en kleuren, dat geïnteresseerd is in muziek, in sterrenkunde, in de wereld. Op school komt zij niet uit de verf. Het lukt haar niet. Daphne kon niet over naar een volgende klas, en raakte zo haar vriendinnetjes én zelfvertrouwen kwijt. Na een traumatische gebeurtenis op de naschoolse opvang gaat het nog slechter, de moeder vermoedt dat Daphne “selectief mutisme” heeft: een sociale angststoornis waarbij zij in situaties niet meer kán praten. De zorghandelingen van school zijn er dan met name op gericht om haar aan het praten te krijgen. Maar echt begrijpen, laat staan zién, doen ze haar niet.

Niet luisteren naar moeder

Opvallend is het gebrek aan afstemming tussen school en moeder. Als moeder heb je zicht op je kind, maar school kijkt het liever zelf aan. Uitslagen van onderzoeken (tot twee keer toe blijkt uit IQ test dat Daphne een normaal IQ heeft, maar met een disharmonisch profiel (tussen begrip en uitvoering zit een kloof). Maar met dit soort uitslagen werd niets gedaan, ze verdwenen in de map. In de verslagen staat vermeld: “volgens moeder”, of: “moeder vermoedt”, maar daar blijft het ook bij. Er wordt niets mee gedaan. En elk schooljaar opnieuw wil de nieuwe meester of juf het eerst zelf eens aanzien. En voor je het weet ben je dan een jaar verder, een jaar waarin eigenlijk niet echt iets gebeurd is voor Daphne op het gebied van leren. Waarin de achterstand verder oploopt, waarin het zelfvertrouwen afneemt.

Schrijnend ook is de beschrijving van haar selectief mutisme: als Daphne zich onveilig voelt, kán ze niet praten. Dat gaat zelfs zover dat ze in de auto alleen kan praten als alle ramen en deuren dicht zijn. Op een dag breekt ze haar pols. Bij de dokter en in het ziekenhuis geeft Daphne geen kik, maar eenmaal in de auto begint ze keihard te huilen.
De verschillende scholen die Daphne bezoekt, blijken vast te zitten in hun eigen stramien. Regels zijn regels, methoden zijn methoden, ook al werken ze niet voor Daphne. Van autisme en selectief mutisme begrijpen ze niet veel, even rustig in de klas mogen blijven als de anderen buiten spelen is er voor Daphne niet bij. Dat blijkt wèl te kunnen als ze een gebroken pols heeft. Zes heerlijke weken voor Daphne, omdat je gips wel kunt zien…

Aanwezigheidsplicht

Steeds duidelijker wordt dat school voor Daphne niet werkt. Dat ze ná school nog sommen moet maken die in de klas, onder veel druk, niet lukken. Dat ze thuis wel kan praten en op school niet. Maar op school kon ze niet vragen wat ze niet begreep. Ze moest alles zelf oplossen. Of kreeg ze te horen dat op haar vingers tellen (automatiseren lukte niet, hoewel ze wel het inzicht in rekenen had) “voor kleuters” was. Dat kan echt niet als je al elf bent. De boodschap voor Daphne was duidelijk: ze was fout en kinderachtig.

“Het stomste wat ik ooit had gedacht is, dat ik er vanuit ging dat leerkrachten inzicht hadden in hoe kinderen leren. De lerarenopleiding bestaat er denk ik vooral uit hoe je kinderen het programma naar binnen drukt. Begrijp je het niet? Hier nog een keer. Nog een keer. Nog een keer. Tot het kind gek wordt. Dat is met Daphne gebeurd. Daphne was een verlegen, pratend meisje met veel vriendinnetjes in het begin op school. Zij is helemaal 'gek' gemaakt. En niemand die daar iets van wil horen.” (p.114)

Oplossingen worden gezocht in behandelcentra, in speciaal onderwijs, waar ze tussen allemaal kleine jongetjes met autisme terecht komt. Terwijl ze thuis Engels leert uit de boeken van haar broer, en alles opzoekt over planeten. Terwijl ze elke keer opnieuw moet uitrekenen dat zeven plus acht vijftien is, maar wel weet dat de afstand tussen de zon en de aarde 150 miljoen kilometer is.

Uiteindelijk is Daphne helemaal overspannen. Het is allang duidelijk dat ze zich thuis veel beter ontwikkelt dan op school, maar daar kan geen sprake van zijn Ze moét naar school, er is immers leerplicht? Dat ze op school niets leert, doet daar niets aan af. Dat ze op school geen raad met Daphne weten, ook niet. Als ouders voorstellen om Daphne een dag in de week thuis te laten werken zodat ze op z'n minst haar taken af kan krijgen is dat nog best lastig. Dit wordt toegestaan als dat een tijdelijke oplossing is. Daphne werkt in een ochtend dan wel het werk van een halve schoolweek weg. Leerplicht blijkt neer te komen op aanwezigheidsplicht, maar in wiens belang? Niet in het belang van Daphne.

School (inmiddels speciaal onderwijs) blijkt steeds onveiliger voor Daphne. Hoewel zij juist geen agressief gedrag vertoont maar bij onveiligheid juist blokkeert, verstijft, wordt er soms door twee volwassenen fysiek ingegrepen. Als de moeder daarover op school komt praten, is men vooral beledigd. Maar de leerplicht blijft. Een verblijf in een kliniek, vijf dagen, eventueel met overnachting, zou volgens de deskundigen een oplossing zijn. Terwijl ze, inmiddels thuiszittend, zo goed ging. Tot rust kwam, piano speelde, filmpjes maakte. Maar daar kon geen sprake van zijn. Ouders zien dat het voor Daphne funest is als zij weer naar school zal moeten en vragen bij deskundigen om haar vrij te stellen van de leerplicht. Het enige alternatief wat geboden wordt, is echter verblijf in een kliniek. Instanties richten zich op projecten om haar alsnog op school te krijgen of bij instellingen voor zwakbegaafde kinderen onder te brengen. Het verzorgen van onderwijs van het kind komt niet eens aan de orde. De school zegt geen geld voor haar te hebben.

De positie van ouders

Als er iéts in dit boek duidelijk wordt, is het wel hoe slecht er naar ouders geluisterd wordt. Hoe oneindig veel machtiger (en lakser) scholen en professionals staan ten opzichte van de ouders. Afspraken worden niet nagekomen, testuitslagen worden niet opgepakt als aanknopingspunt om het kind verder te helpen, maar verdwijnen in het dossier. Leerkrachten proberen allemaal hun eigen kunstjes en trucjes uit, maar leren niet van het kind, niet van de ouders en niet van elkaar. Over de beschikbare financiële middelen wordt gelogen, het geld komt niet terecht waar het voor bestemd is: het kind zelf. En boven alles staat dat Daphne naar school moét: dat is immers goed voor haar sociale ontwikkeling? Terwijl uit alles blijkt dat het niet zo is. Tot het moment dat Daphne helemaal niet meer wil leven.

Dit boek is het verslag van het gevecht van ouders voor hun kind. Een kind dat in de knel komt in het huidige systeem. Dat systeem is er niet voor dit kind, maar dat wil niemand horen.

Daphne zit nu thuis, eindelijk rust. Eindelijk ruimte om zichzelf op haar eigen manier, in haar eigen tempo, te ontwikkelen. Ondanks het schooladvies voor PRO/BBL, volgt ze nu MAVO afstandsonderwijs, praat ze en speelt ze piano. Haar verhaal wordt nu verteld door haar moeder en is helaas herkenbaar, op punten, voor zoveel ouders naar wie niet geluisterd wordt. De overheid en de samenleving staan altijd klaar om ouders te wijzen op hun verantwoordelijkheid in de opvoeding. Maar wanneer een kind in de knel komt te zitten, staan diezelfde ouders tegenóver instanties, in plaats van naast. Dan wordt er niet naar ze geluisterd, maar gedreigd met maatregelen.

En daarom moet iedereen dit boek lezen: ouders, leerkrachten, schoolleiders en beleidsmakers. Omdat je mooie theorieën kunt hebben, maar als je niet kijkt hoe die uitpakken, ben je geen lerende organisatie. Omdat de theorieën voor de kinderen zijn en niet andersom.






Janine Scherpenberg: Thuis is Daphne Daphne. Piramidons 2014. Met een voorwoord door Katinka Slump, onderwijsadvocate die zich onder meer inzet voor thuiszitters.


Lees meer over thuiszitters:


maandag 10 november 2014

Naar de boeren!

Afgelopen dinsdagmorgen ging ik met mijn ouders (85 en 82) naar het Verzetsmuseum in Amsterdam. Er was een tentoonstelling over de kinderuitzendingen in de hongerwinter, een onderwerp waar veel mensen eigenlijk nauwelijks weet van hebben.

Hongerwinter

In de winter van ’44-’45 was er met name in de grote steden nauwelijks meer iets te eten (en daarnaast amper brandstof om eten op te bereiden). Mensen stonden uren in de rij voor een pannetje waterige soep. De situatie was nijpend, met name voor kinderen. Mensen stierven van de honger en duizenden verzwakte kinderen dreigden om te komen. Vanuit vooral de kerken ontstonden initiatieven om kinderen uit de steden bij boeren in de provincies onder te brengen. Op het platteland was vaak nog wel iets te eten. De Duitse bezetters stonden dit oogluikend toe, vooral omdat ze bang waren voor opstand onder de hongerende bevolking.
Met schepen of vrachtwagens werden kinderen (tussen de 5 en 15 jaar oud) naar het platteland: Friesland, Overijssel, Groningen gebracht. Deze transporten duurden lang, vonden vaak `s nachts plaats uit vrees voor beschietingen. Na een lange en afschuwelijke tocht arriveerden kinderen bij hun gastgezinnen. Wildvreemden die ze vaak niet eens konden verstaan. Maar ze kregen te eten en zo overleefden ze de oorlog.

Aanvankelijk was er niet veel bekend over deze kinderuitzendingen, die toch minimaal zo’n 40.000-50.000 kinderen hebben omvat. Er waren wat verslagen van vlak na de oorlog, van de organisatoren zelf. Maar een paar jaar geleden kwam één van de kinderen die destijds zelf uitgezonden was, op het idee om verhalen te verzamelen van de (destijds) kinderen zelf, die inmiddels ruim 70 jaar oud waren. Mijn moeder heeft destijds met haar verhaal gereageerd op een oproep in het blad van de Katholieke Ouderenbond. Met haar reageerden zo’n 200 anderen. Uit die verhalen en de nodige research is een boek samengesteld: Fans Nieuwenhuis: Naar de boeren! Kinderuitzendingen in de Hongerwinter. 
En nu is er een tentoonstelling over dit onderwerp in het Verzetsmuseum in Amsterdam, nog te zien tot 12 april 2015. Het thema wordt verteld aan de hand van de verhalen van zeven mensen die destijds als kind werden uitgezonden. Mijn tip: lees eerst het boek van Nieuwenhuis, die zelf ook één van de verhalenvertellers van de tentoonstelling is. Het boek zelf is al enorm aangrijpend in de nuchtere weergave van feiten. De verhalen, ervaringen van de kinderen zelf, komen vooral in de tentoonstelling tot leven.

Het boek

Allereerst de omvang van het drama. De honger in de steden. Een man in de rij voor de gaarkeuken die neervalt op straat. Dood. Het kind dat het ziet gebeuren. Het overzichtje van de hoeveelheid calorieën die nog beschikbaar waren via de voedseldistributie: April 1941: 1800. November 1944: 650. Januari 1945: 550. (Normaal aanbevolen voor volwassenen: vrouwen 2100, mannen 2500 Kcal bij gemiddelde activiteit).
“De doktoren en verpleegsters in het Zuiderziekenhuis in Rotterdam – ze werkten dag en nacht- kregen midden februari als ontbijt één sneetje droog brood met een kopje surrogaat thee, om twaalf uur twee aardappelen, één eetlepel groente en waterige saus, en `s avonds één of twee sneetjes droog brood met een bord ‘soep’, meestal gemaakt van suikerbietenaftreksel afkomstig uit de gaarkeuken.” (FN p. 27)
De “selectie” van kinderen, die medisch gekeurd werden en in klassen werden ingedeeld: klasse I ‘dringend noodzakelijk’ omvatte 22 procent van de kinderen. Dat hield in dat deze kinderen ernstig ondervoed waren en het anders niet meer zouden redden. Een kind van 6 jaar oud dat slechts 15 kilo woog, werd onderweg opgevangen, verder transport was niet verantwoord.

De kerken speelden een belangrijke rol bij de kindertransporten, en het was een operatie van enorme omvang. Terwijl er amper communicatie mogelijk was (er was vrijwel geen telefoonverkeer meer mogelijk, evenmin als post) evenals transport (geen benzine of diesel meer, nauwelijks vrachtwagens. Vervoer was gevaarlijk vanwege gevaar van beschietingen, vond meestal `s nachts plaats. Mijn moeder ging destijds met een vrachtwagen naar Zurich, voorbij de Afsluitdijk. Meteen na het transport werd de Afsluitdijk voor alle verkeer gesloten). Toch slaagde men erin deze omvangrijke operatie te organiseren. Nieuwenhuis stelt heel terecht de vraag hoe zoiets in deze tijd tot stand zou komen en vooral door wie.

Aangrijpend (zacht uitgedrukt) was het verhaal over een schip met baby’s, dat in het donker op weg was naar Stavoren en uit de vaargeul raakte. De honderd baby’s waren zodanig verzwakt dat ze 10 dagen of minder te leven hadden, een kaartje met hun naam erop om de dunne nekjes. De eerste nacht waren 20 van de 100 baby’s al overleden… Uiteindelijk bereikte men Enkhuizen, waar de stadsomroeper de straten rondging om hulp te vragen. Uit de huizen kwamen mensen met kinderwagens en de baby’s werden opgevangen, tussen warme kruiken gelegd en er werd verdunde melk door de lipjes gedruppeld. Toen het transport verder wilde was géén van de opvangende moeders nog bereid om de baby af te staan, ze bleven in Enkhuizen. Na de oorlog gingen de kindjes terug naar hun ouders, maar één meisje, destijds 6 maanden oud en 4 pond, bleef in Enkhuizen bij haar nieuwe ouders, waar ze opgroeide en later ook trouwde. De organisatrice van het babytransport, mevrouw Wijsmuller*, sprak bij haar huwelijk.

De tentoonstelling

De tentoonstelling is opgezet rond de zeven mensen met hun persoonlijke verhalen en omvat verschillende thema’s: de hongerwinter, het transport zelf (met kinderen die te verzwakt waren om nog `lastig’  te kunnen zijn, die ziek werden van de pap omdat hun lichaam niet meer in staat was voeding op te nemen), het gastgezin waar de kinderen op verhaal werden gebracht (“De eerste dagen dat ik er was kwamen alle buren kijken hoe mager ik was. Ik moet er wel heel erg uitgezien hebben”) het contact met thuis: heel soms kwam er een brief door, vaak was er maandenlang geen contact of gingen ouders lopend op zoek naar hun kind… Juist door de persoonlijke verhalen komen die thema’s enorm binnen. Zoals het verhaal van de vrouw die vertelde hoe ze als meisje van 11, 12 jaar een baby in handen gedrukt kreeg, van een onderduikende moeder. De baby maakte teveel geluid… Onderweg hield ze het kindje maar zo goed mogelijk warm, en was ze bang dat de Duitsers het zouden ontdekken. En bij aankomst werd de baby haar ook weer afgenomen, ze heeft nooit geweten hoe dat meisje heette.
Of het transport per vrachtwagen, waarin achterin ook nog drie onderduikers zaten. De lichten van de Duitsers schenen over de kindergezichtjes, de onderduikers werden niet gevonden.
Of het verhaal van Paul van Vliet, die door zijn eigen ervaringen als oorlogsvluchteling (onderweg werd het schip beschoten, iedereen moest aan de wal, achter de dijk schuilen) zo gegrepen was, dat hij zich nadien inzette voor Unicef.

Mijn ouders 

Ook de verhalen van mijn eigen ouders, die we later bij een kop koffie in het café naast het Verzetsmuseum nog eens ophaalden. Hoe mijn moeder door vermoedelijk de pastoor tussen een kindertransport van de BPM (de Bataafse Petroleum Maatschappij, het latere Shell) werd geschoven en in Friesland terecht kwam. Bij het eerste gezin was ze eigenlijk niet welkom, ze was er zo ongelukkig. De bovenmeester regelde een ander adres voor haar. Ze moest er alleen naartoe en durfde eigenlijk niet aan te bellen. Ze deed het toch en werd zó warm ontvangen, zo gekoesterd dat ze tot op de dag van vandaag contacten onderhoudt met haar “familie uit Friesland”.  Of het verhaal van mijn vader, die niet bij een kindertransport hoorde, maar op eigen houtje, via contacten vanuit de parochie, van Amsterdam-Zuid met zijn broertje naar De Rijp (Noord-Holland) liep. Het was winter, mijn vader en zijn broer waren ondervoed, de koude handen in de zakken van de veel te dunne jassen gestoken. Ze vielen, mijn vader kwam recht op zijn gezicht terecht en het gastgezin haalde er meteen de dokter bij. Die zei: “vooral niet teveel eten geven, anders gaat hij dood.”

Ze hebben het gered, allebei en ik heb in Amsterdam met mijn beide ouders nog kunnen kijken en napraten. En bij thuiskomst brandde de kachel, kwam er warm water uit de kraan en kon ik een lekkere maaltijd maken voor man en dochter. En pas nu bedenk ik dat, als die uitzendingen er niet geweest waren, ikzelf er waarschijnlijk ook niet zou zijn.


Frans Nieuwenhuis: Naar de boeren! Kinderuitzendingen in de Hongerwinter. Rotterdam: Ad. Donker 2010.
Verzetsmuseum Amsterdam: Naar de boeren! Expositie t/m 12 april 2015. http://www.verzetsmuseum.org/museum/nl/exposities/naar-de-boeren

*Mevrouw Wijsmuller-Meyer heeft vele, vele kinderlevens gered: http://nl.wikipedia.org/wiki/Truus_Wijsmuller-Meijer